-
1 flower
n. bloem; bloei; rijkdom; bloemrijke taal--------v. bloeien; uitkomen (van bloemen, van knoppen); rijpen; bedekken met bloemen; versieren met een bloemstukflower1[ flauə]♦voorbeelden:flowers of sulphur • zwavelbloemII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:the tulips are in flower • de tulpen staan in bloei————————flower2〈 werkwoord〉 -
2 he is in the flower of his age
-
3 fleur
fleur [flur]1 geurII 〈v.〉2 bloeitijd ⇒ frisheid, schoonheid4 lof ⇒ loftuiting, complimentje♦voorbeelden:fleurs coupées • snijbloemenen fleur • in bloeitout en fleurs • in volle bloeiil est très fleur bleue • hij is erg sentimenteelfaire une fleur à qn. • iemand een plezier doenà fleur de • bijna aan de oppervlakte vanà fleur d'eau • aan de wateroppervlakteavoir les yeux à fleur de tête • uitpuilende ogen hebbenavoir les nerfs à fleur de peau • zeer prikkelbaar zijncomme une fleur • met gemak1. m 2. f1) bloem2) bloeitijd3) (het) beste, keur4) complimentje3. fleursf plkaam, schimmel -
4 Frühling
Frühling〈m.; Frühlings, Frühlinge〉♦voorbeelden:er erlebt seinen zweiten Frühling • hij beleeft zijn tweede jeugddie Wirtschaft erlebt einen neuen Frühling • de economie beleeft een nieuwe bloei
См. также в других словарях:
Niederländische Literatur — Niederländische Literatur. Die schone Literatur der Niederländer fängt in der zweiten Hälfte des 12. Jahrh. an mit Heinrich von Veldeke (s. d., Bd. 9), einem Edelmann aus dem Südlimburgischen. Seine erste Dichtung (in südlimburgischer Mundart. s … Meyers Großes Konversations-Lexikon